3. De Geelgieter Deel 1
Koper en koperlegeringen werden op verschillende manieren verwerkt en zo zijn er verschillende beroepsgroepen bij de koperverwerking te onderscheiden. De koperslager bewerkte bladmetaal. De hem typerende gereedschappen zijn smidsvuur, aambeeld, schaar, zaag en hamer. Hij vervaardigde ketels, pannen, bussen, glazenspuiten, akers en dergelijke.
Een geelgieter is iemand die gietproducten van geelkoper of messing vervaardigt . De geelgieter werkte vaak met oude voorwerpen van messing of met messing platen, die hij moest smelten. Ook maakte hij zelf messing door koper en zink (galmeierts) te smelten. Door messing in vormen te gieten maakte hij uiteenlopende voorwerpen als kroonluchters, lezenaars, hekwerken, kandelaars, strijkijzers en kraantjes.
Een 18e eeuwse schrijver karakteriseert dit beroep als volgt:
“Dit handwerk is geenszins van de geringste, dewijle er zeer veel wetenschappen en voordeelen in steken, en daar is veel aangeleegen om te weeten, op wat wijze men de regte vormen zal maken, hoe men het metaal behoorlijk zal temperen en om het gieten gelukkig uit te voeren. De geelgieters arbeid is meest in ’t koper, waar van zij veele dingen voor ’s menschen nut weeten te maken”
Een geelgieter was een typische ambachtsman. Hij had veel kennis van de giettechniek en wist door te polijsten de gouden glans van het koper te voorschijn te halen. De modellen die de vormgeving van de kroonluchter bepaalden liet hij, of de opdrachtgever, door een kunstenaar maken.
Tenslotte waren er dan ook nog de geschut- en klokkengieters, die brons goten (een legering van koper en tin). Evenals de geelgieters hadden zij ovens en gietvormen nodig.

In 1702 bevat de Inventaris van een Haarlemse geelgieter: onder meer “in ’t giethuys een draeybanck met een radt en eenige drayisers, twee fourneyssen eenige modellen van coper, twee gietthange, seven smeltkroesen”.
Een geelgieter kon ook brons gieten, en omgekeerd waren er geschut- en klokkengieters die messing voorwerpen vervaardigden.
Vanwege de verschillen in gereedschap, benodigdheden en technieken lijkt het niet erg waarschijnlijk dat gieters zich ook met koperslagerswerk bezig hielden. Toch komt dit niet overeen met de prent van Jan Luyken waarop hij de werkplaats van de geelgieter afbeeldt. Op deze prent is een beddenpan en een aker te zien. Dit zijn de producten van de koperslager.
Boedelinventarissen van geelgieters bevestigen de juistheid van de prent. Dergelijke voorwerpen waren ook wel aanwezig in de werkplaats en winkel van de geelgieter. Maar dit hoeft niet te betekenen dat ze deze eigenhandig hebben vervaardigd.
De gilden
Geelgieter behoorden vanaf de middeleeuwen net als andere ambachtslieden tot een gilde. Over het algemeen hadden geelgieters geen eigen gilde. Deze beroepsgroep was vaak ondergebracht bij de metaalbewerkers, de kramers of de koperslagers. In de gildebepalingen was er een formele scheiding tussen de koperslagers en de geelgieters. Deze scheiding werd in de praktijk van alledag niet zo scherp gehandhaafd als de verschillende beroepsbenamingen doen vermoeden.
In een gilde werd kennis en ervaring uitgewisseld. Nieuwe gildeleden werden opgeleid in het vak. Na een gedegen opleiding kon een leerling erkend worden als vakman met de titel „gezel’ en uiteindelijk de titel „meester‟ verkrijgen na het doen van de gilde- of meesterproef. Het behalen van de meestertitel was noodzakelijk om als zelfstandige ondernemer aan de slag te kunnen.
In Groningen moesten geelgieters vanaf 1654 voor deze meesterproef een twaalf-armige kroonluchter vervaardigen. Het proefstuk was in de gildebrieven vrij nauwkeurig omschreven. Zo stond de meesterproef in de 15e eeuw in Mechelen omschreven als:
“Dat niemand Meester Geelgieter zal vermogen te worden, of hy zal mede gehouden zyn de navolgende Proef te doen en gehouden zijn te maaken, een BrouwersLamp, van één stuk gegooten, uytgezonderd de Schroef als hem dan getoond zal worden”