Een kroonluchter wordt van messing (een legering van
koper en zink) gemaakt.

Koper is een van de eerste metalen die door de mensen in de oudheid werd bewerkt. De naam koper komt van het Latijnse woord Cuprum. Dit woord is afgeleid van “aes cyprium”, wat “erts van Cyprus” betekent. Pas circa 4000 voor Christus slaagde men erin om metaal uit ertsen te winnen. Kennis voor het winnen werd bij toeval opgedaan door pottenbakkers.
Bij hen werd in kleine ovens erts gesmolten bij welk proces metaaldeeltjes achterbleven. Zuiver koper is een roodachtig bruin metaal met een smeltpunt van 1083o Celsius. In zuivere toestand laat het zich moeilijk gieten. Door koper samen te voegen met tin, lood of zink wordt het gieten eenvoudiger. Vooral door de Romeinen is de kennis en het gebruik van koper snel verspreid over de toenmalig bekende wereld.

Geelkoper wordt ook wel messing genoemd. Messing is sinds prehistorische tijden bekend bij de mensheid, lang voordat het zuivere metaal zink was ontdekt. Het werd gemaakt door koper samen met calamiet te smelten. Calamiet is een zinkerts. Tijdens dit proces wordt zink uit het calamiet onttrokken en vermengt zich direct met koper.

Pas aan het eind van de 18e eeuw was men in de westerse wereld in staat om zuiver zink te maken.
Het smelten van koper en zink samen gaf problemen omdat koper pas smelt bij een temperatuur van 1083o Celsius en zink bij 906o Celsius en daarna verdampt. Er was dus groot vakmanschap nodig om de twee metalen te laten samengaan.

Hoe lichter de kleur van messing, hoe meer zink erin zit. De naam geelkoper is afgeleid van de kleur. Geelkoper wordt wel het goud van de gewone man genoemd. Vanaf 1100 was Dinant een belangrijke koperstad. De grootste bloei van het gebruik van koper tijdens de middeleeuwen was in de Romaanse tijd (1000-1250) en de Gotiek (1250-1550). In tijden van oorlog was koper schaars: koper werd dan gebruikt voor het maken van veel oorlogstuig.

Schilden

Tot 1880 waren veelgebruiksvoorwerpen van koper of messing gemaakt, zoals gereedschappen bij de haard, maar vooral voorwerpen voor in de keuken: brouw- en wasketels, braad- en stoofpannen, bekkens, melkemmers, theeketels, pannen, gebaksvormen, strijkijzers, doofpotten, opscheplepels, beddenpannen, mortieren of vijzels, kandelaars, wijnkannen, melkkannen. Ook in kerken trof men veel koperen voorwerpen aan, zoals monstransen, reliekhouders, altaarbellen, wierookvaten, kroonluchters, doopbogen, lessenaars, kelken, cibories enz.